2. Kartuizerklooster of Sint Andries ter Zaliger Haven |
4. Sint Claraconvent De stichtingsdatum van het Sint Claraconvent blijft duister maar men houdt het op 1397. Het kloosterterrein is het zuidelijkste blok tussen Nes en O.Z.Voorburgwal maar net niet helemaal tot aan de Grimburgwal Dat komt waarschijnlijk doordat op die strook tot 1425 de stadswal lag. Het klooster was van de Derde Orde der Franciscanen en aangesloten bij het kapittel van Utrecht. Het bouwerf dankten zij aan de Oude Nonnen van Gijsbert Dou, die een woning op het kloostererf van St. Clara behield. Waarschijnlijk betaalden ze zelfs geen pacht voor het grondstuk. Later deelde het klooster dit erf met het St.Barbaraklooster, die het noordelijke gedeelte in gebruik nam.Na de Alteratie in 1578 bleven de zusters op het terrein wonen. In 1585 werd de Sint Clarenstraat gerooid, ook wel Zilversteegje genoemd, dat we sinds 1637 als Kuiperstraat kennen. Dwars daarop, om een uitgang naar de Grimburgwal te hebben, liep een steeg die we vandaag als Gebed Zonder End kennen. Dat is dan ook alles dat ons aan dit klooster herinnert. |
6.Nieuwe Nonnenklooster of Sint Dionysius ten Huse ter Lelyen of Convent der Susteren van de Order der Penitencien Sinte Franciscus ten Huse ter Lelyen ‘t Sinte Dionysius Dit was een klooster der Derde Orde der Franciscanen. Gedurende de 15e eeuw ging het klooster, na enkele afwijzingen, over op de regel van Augustinus. |
7. Margrietenklooster Het Margrietenklooster of het Sint Margarethaconvent werd gesticht in 1406. Het klooster was van de Derde Orde der Franciscanen en aangesloten bij het kapittel van Utrecht en nauw gelieerd aan het Gijsbert Dou-netwerk. Het was het enige klooster in Gansoord, d.i. de Nes benoorden de Lombardstegen. In het zuiden grensde het aan de Vogelenzang, een natuurlijke veenplas die tot 1354 de stadsgrens uitmaakte. Die plas werd steeds verder drooggemaakt en verkaveld totdat uiteindelijk slechts een spuisloot overbleef. Het klooster begon enkele tientallen meters ten zuiden van de St.Pieterskapel aan de O.Z.Voorburgwal, in en simpel woonhuis op een achtererf dat zij huurden voor 97 jaar, maar in 1423 al cadeau kregen, plus nog een erf op Gansoord. Ten zuiden daarvan hadden de zusters al een grondstuk in pacht van het St.Nicolaasgasthuis. In 1415 werd begonnen met de bouw van een kapel die in 1419 gewijd werd. Waarschijnlijk was die eerste kapel afgebrand in een der stadsbranden in de 15e eeuw. Het kloostercomplex nam op zijn toppunt de vierhoek in beslag tussen Nes, Enge Lombardsteeg, O.Z.Voorburgwal en St.Pieterhalsteeg waardoor het klooster aan het M.Magdalenaklooster grensde. In het noorden grensde het aan het oude St.Pietersgasthuis en op beide complexen werden na de Alteratie de grote en kleine vleeshal ingericht, met daar tussenin de Boerenvismarkt. De zusters bleven na 1578 op het complex wonen. De plattegrond onder geeft de situatie in 1597 weer, zo’n 20 jaar na de Alteratie. In de verbouwde kapel van het Margrietenklooster was de kleine vleeshal ingericht, met in een deel van de bovenverdieping de zetel van de Rederijkerskamer ‘De Egelantier’ en in het andere deel de “snijkamer” van het chirurgijnsgilde, waar o.a. professor Tulp zijn anatomische lessen gaf. |
9. Sint Ceciliaklooster![]() Het Sint Ceciliaklooster werd voor ‘t eerst vermeld in 1411 en was van de reguliere kanunnikessen die naar de regel van Augustinus leefden. De stichting zal waarschijnlijk al tussen 1342 en 1352 plaatsgevonden hebben. De orde werd in 1585 opgeheven en het noordelijke deel, de gebouwen rond het kloosterhof, omgevormd tot Prinsenhof. De kapel bleef staan, werd aanvankelijk schermschool maar na 1590 kantoor van de Admiraliteit voor de inning van konvooigelden. In 1758 werd de kapel afgebroken, waarbij de dakruiter gespaard bleef en hergebruikt is. Na 1656 werd het hele kloostercomplex, inclusief dat van het Catarijnenklooster, eigendom van de Admiraliteit, die in 1661 het hoofdgebouw verving door nieuwbouw met een gevelontwerp van Daniël Stalpert. Na de brand in het oude stadhuis in 1652 bood het complex, tot de oplevering van de eerste delen het nieuwe stadhuis in 1655, tijdelijk onderdak aan de stadsambtenaren. |
10. Sint Maria Magdalenaklooster![]() Het Sint Maria Magdalenaklooster op het Spui (opt Spoeygen) is een voortzetting van een zustergemeenschap, die een burgerhuis van Willem Roelofsz in gebruik nam waar de zusters gewoond hadden die in 1406/7 het Agnietenklooster betrokken hadden. Dit werd in 1411 in een stuk bevestigd dus is de stichting van de orde tussen 1406 en 1411 te dateren. In de jaren daarna verwierven zij enkele stukken grond ten zuiden van het Vogelenzang, de natuurlijke veenplas tussen Gansoord en de Grimmenesse die tot 1354 de stadsgrens zou blijven, om daarna op te schuiven naar de Grimburgwal. In 1422 blijken de zusters, intussen van de Derde Orde der Franciscanen, een nieuwbouw betrokken te hebben aan het Vogelenzang met slechts een paadje naar de O.Z.Voorburgwal, met kloostergebouwen en kapel direct aan dat pad. Dat paadje zou tevens de grens vormen met het in 1425 voor ‘t eerst vermelde Sint Barbaraklooster, wat in de decennia daarna tot menig conflict zou leiden. In 1431 werd aan de O.Z.Voorburgwal een dubbelpoort voor beide kloosters gebouwd en onder arbitrage het gebruik van het pad geregeld. De controverse liep verder op toen het St.Barbara uit nijd in 1436/7 zijn kapel eveneens op de erfscheiding bouwde, een paar meter van die van het M.Magdalena, wat het daglicht naar de kapel van de laatsten dreigde te blokkeren. Pas in 1527 blijkt het conflict tussen beide kloosters geschikt te zijn. Tussen 1422 en 1427 zijn de zusters op de regel van Augustinus overgegaan te zijn, in elk geval sloten zij zich in 1427 aan bij het kapittel van Sion. Tijdens de 15e eeuw is de Vogelenzang steeds verder gedemd, totdat er slechts een spuisloot tussen Rokin en O.Z.Voorburgwal overbleef. Die werd in 1550 gedempt en omgevormd tot wat nu de Wijde en Enge Lombardstegen zijn. De ontstane strook grond kon door het M.Magdalenaklooster gekocht worden maar daarvoor ontbrak het aan middelen. In plaats daarvan werd die grond gekocht door de Huiszittenmeesters, die er een turfpakhuis op bouwden, direct tegen de noordvleugel van het klooster aangebouwd. |
11. Sint Catrijnenklooster ![]() De vroegste vermelding van het Sint Catrijnenklooster stamt uit 1412. Het werd op de stichtingsdatum van zusterhuis om- gezet in een convent van de Derde Orde der Franciscanen. In 1457 ging het klooster over naar de regel van Augustinus en sloot zich, na onderzoek en toestemming van de paus, aan bij het kapittel van Windesheim. |
12. SintLuciënklooster![]() Het Sint Luciënklooster wordt voor ‘t eerst genoemd in 1414 op het moment dat er een erf met huis gekocht wordt op het ‘Begijneneiland’, ten noorden van het Begijnenhof. Ze begonnen als zusters van het gemene leven met de intentie zo snel als mogelijk een Derde Orde-klooster te worden. Dat gebeurde al in 1416 en het convent sloot zich aan bij het kapittel van Utrecht. Het privilege ontvingen zij in 1433. In de vroege jaren was pater Robert Jansz, biechtvader van het Begijnenhof, steun en toeverlaat van de zusters op geestelijk gebied. Financieel waren zij volledig af hankelijk van enkele rijke families in de Bindwijk, zoals Heinen en Boelen, waarvan diverse dochters in het klooster intraden. (1975) t.g.v. de verbouwing tot AHM: Ons Amsterdam jg.27, p.226-259 |
13. Sint Mariaklooster![]() De eerste vermelding van het Sint Mariaklooster dateert van 1417, gesticht is het mogelijk al in 1415. Het was een vrouwenconvent van de Derde Orde der Franciscanen en behoorde tot het kapittel van Utrecht. Het lag binnen de vierhoek Rokin, Langebrugsteeg, Nes en Kalfsvelsteeg, in de 16e eeuw nog Mariënstraetgen geheten. In 1541 is het voor een groot deel afgebrand, waarbij ketters van brandstichting beschuldigd werden. De orde is in 1585 opgeheven. De kapel deed nog een tijdje dienst bij de Admiraliteit tot hij in 1616 Lakenhal werd. Op de kaart van Balthasar Florisz uit 1625 staat de kapel van het dan nog ongeschonden klooster met “Lakenhal” gemarkeerd. In 1633 is de lakenhal alweer verkocht |
14. Het Sint Ursulaklooster of De Elf Duizend Maagden.
|
15. Sint Barbaraklooster![]() Het Sint Barbaraklooster werd voor ‘t eerst vermeld in 1425. Het was een klooster van de Derde Orde der Franciscanen en aangesloten bij het kapittel van Utrecht. Het lag ingeklemd tussen het St.Clara- (Z) en het Maria Magdalenaklooster (N), tussen Nes en O.Z.Voorburgwal. Het bouwerf hadden zij te danken aan het Oude Nonnenklooster, waarschijnlijk gratis. Dat bouwerf deelden zij met het St.Clara en daarom wordt wel eens gesuggereerd dat het St.Barbara met hen geliëerd was. Waarschijnlijker is dat het klooster voor apart instituut moest doorgaan omdat het kapittel slechts een beperkt aantal zusters in een klooster wenste te zien, meestal niet meer dan 60. Er zijn weinig bronnen die ons over inkomsten en bezigheden van de zusters vertellen, alleen dat zij voor ƒ20,- p/jaar het linnengoed van de Oude Kerk wasten en bleekten. Vanaf 1431 is het klooster in conflict met het Maria Magdalenaklooster over de erfscheiding. In 1569 werd midden op het terrein de Sint Barberenstraat gerooid, zo’n beetje alles wat nog aan het St.Barbaraklooster herinnert. In 1810 opende op het noordelijke gedeelte van het een Italiaans koffiehuis Frascati, waar in 1824 een feest- en concertzaal bij kwam die wel 500 man kon bergen. |
16. Sint Geertruidenklooster![]() Het Sint Geertruidenklooster werd voor ‘t eerst vermeld in 1432 maar is zeker ruim daarvoor gesticht, mogelijk in 1416. |
17. Cellebroedersklooster![]() Het Cellebroedersklooster was een convent van lekenbroeders (Alexianen) die volgens de regel van Augustinus leefden. De eerste vermelding is van 1440 en de nadruk lag op ziekenverzorging. Door nauwe samenwerking tussen de broeders en het Sint Pietergasthuis vestigden zij zich in de buurt van het gasthuis aan de Nes, tussen de huidige Wijde Lombard- en Cellebroedersteeg. De broeders deden ook aan ziekenzorg in andere gasthuizen en verzorgden begrafenissen. Tijdens de vele pestepidemieën was dat geen sinecure. Vanaf 1440 werkten permanent 12 broeders buiten het convent, maar alleen voor mannen; tot in 1475 de Cellezusters zich in Amsterdam vestigden bleven vrouwen van dit soort zorg verstoken. In 1505 kregen de Cellebroeders vergunning het Spoey (restant Vogelenzang, ingedamd tot spuisloot tussen O.Z.Voorburgwal en Rokin) te overkluizen zodat het klooster iets vergroot kon worden; zolang er maar een beladen hooischuit onderdoor kon. Bij grondwerkzaamheden in 1914 bleek een deel van die uitbreiding plus muren van de kapel nog te bestaan en op die overkluizing verankerd te staan. Bij deze gelegenheid werd de 16e eeuwse overwelving opgemeten. Bij diezelfde werkzaamheden, waarbij de restanten afgebroken werden en vervangen door een uitbreiding van een belendend kantoorgebouw, bleek dat de Cellebroeders over een kerkhof op eigen terrein beschikt hadden waar ze ook pestslachtoffers hadden begraven. Tijdens het volstorten van het Spoey bleek bovendien een niet begraven lijk (slachtoffer van een misdrijf ?) weggemoffeld te zijn. |
18. Bethaniënklooster![]() Het Bethaniënklooster was een refugie voor “gevallen vrouwen” die aan nieuw leven wilden beginnen. Het is gesticht tussen 1450 en 1460 en nam in zijn glorietijd het blok tussen O.Z.Achterburgwal, Kloveniersburgwal, Barndesteeg en Bethaniënstraat in. De zusters leefden volgens de strenge regel van Augustinus. In 1462 kreeg men toestemming voor de bouw van een kerk op het terrein. Het klooster werd in korte tijd populair bij de Amsterdamse vrouwen en al spoedig zat het vol met rijke nonnen en proveniersters, een bewoning van rond de 220 in totaal (1462). De zusters hielden zich oa. bezig met vetweiderij en leverden bijvoorbeeld de ossen voor schuttersmaaltijden. In de 16e eeuw daalde de populariteit en ontstonden geldproblemen. Achtereenvolgens werd in 1506 de Bethaniënstraat verbreed en door de stad bebouwd, in 1525 de Koestraat gerooid (waardoor de kerk aan een openbare straat kwam te liggen) en bebouwd en in 1535 nog een lap grond aan de stad verkocht. Naast de ingang van het klooster aan de O.Z.Achterburgwal (Hoogkamersgang) lag een 23m breed patershuis waarvan in 1553 grote delen verhuurd werden.Na de Alteratie werd het kloosterterrein onteigend en in 1585 de orde opgeheven. De 9 overgebleven zusters vonden onderkomen in Begijnenhof of achter het Clarissenklooster en in 1609 was de laatste verdwenen of overleden. |
19. Minderbroedersklooster of Grauwbroederklooster ![]() Het Minderbroedersklooster van de Eerste Orde der Franciscanen nam een relatief groot oppervlak in beslag. Het besloeg op z’n hoogtepunt de vierhoek Kloveniersburgwal, Molensteeg, O.Z.Achterburgwal en Barndesteeg. De Minderbroeder-Observanten, de fanatieke aftakkingen der Franciscaner Eerste Orde, waren zelfs bij het katholieke stadsbestuur van halverwege de 15e eeuw “verdacht” en de stichting in Amsterdam werd geblokkeerd. De orde werd echter geprotegeerd door de Bourgondische hertogen; Filips de Goede stuurde de stad Amsterdam een bevelsbrief de kloosterstichting niet langer in de weg te staan. Van onder af werd ook grof geschut ingebracht; de befaamde prediker en redenaar Johannes Brugman kwam voor maanden naar Amsterdam om de bevolking warm te maken voor de minderbroeders. In 1463 was de stichting een feit en dankzij de steun van steenrijke poorters kon het klooster tot het grootste mannenconvent van de stad uitgroeien. In de loop van de 16e eeuw werden de Observanten in het hele noord- westen van Europa de motor achter de Inquisitie en ook in Amsterdam hebben zij heel wat levens op hun geweten. Op 25september 1566 sloeg de vlam in de pan; de beeldenstorm trof als een der eersten het Minderbroederklooster; het interieur werd geplunderd en vernield en het kloosterterrein bezet. Als ultieme verzetsdaad gingen gereformeerden er kerken, iets dat tot dat moment in de vrije lucht had plaatsgevonden. In 1567 kwam Alva naar Amsterdam, nam zijn intrek in dit klooster van waaruit hij zijn beruchte Raad van Beroerte instelde. Van 1567 tot 1578 speelden de Minderbroeders een grote rol bij de kettervervolging. Zo werden zij de eersten die, samen met het stadsbestuur, bij de Alteratie hardhandig de stad werden uitgewerkt. Om binnen de kortste keren weer terug te keren en in het geheim een schuil- kerk aan de Huydenvettersloot (van 1626-1668) te stichten. Dat neemt niet weg dat in 1578 het kloosters nog eens geplunderd werd. De Minder- broeders hadden wel elke vorm van schadeloosstelling of alimentatie verspeeld. Het klooster werd voor de demping direct onteigend en Joost Jansz Bilhamer kreeg reeds in 1578 de opdracht het terrein op te meten |